Begin dertiende eeuw: in Luik, Tienen, Maastricht, Namen,… doet zich een nieuw fenomeen voor: vrouwen, alleen levend of in groep, besluiten een zelfgekozen religieuze levensstijl aan te nemen die niet in het kader past van de maatschappelijke norm: geen huwelijk aangaande of in het klooster intredende. Hun ‘derde weg‘ kent navolging in heel West-Europa en verbaasd vriend en vijand.
Er doen zich twee reacties voor op hun ‘noch vis, noch vlees’ zijn: men gaat hen ‘religieuze vrouwen’ (of een variant hierop bv. ‘heilige vrouwen’) of ‘begijnen’ noemen. De eerste benaming komt uit de mond van kerkvaders, die de wijsheid van deze vrouwen genegen waren en soms ophemelden. ‘Begijn’ als naam werd dan weer door critici aangebracht. De naam ‘begijn’ duikt op in geschriften daterende 1219-1224. Deze term verloor een deel negativiteit doorheen de tijd, doch is er nooit helemaal van losgekomen.
Deze informatie lezende, viel me op dat deze (vrouwen)beweging koste wat het kost moet benoemd worden – uit ongemak bij anderen? In het ‘naam geven’ merk ik ofwel een houding van ‘op een piëdestal plaatsen’ of ‘devalueren tot minachten’: ofwel ‘goed’ ofwel ‘slecht’, een typisch dualistische opvatting. In geen van de twee houdingen mogen deze vrouwen onbenoemd door het leven gaan, mogen ze niet gewoon ‘zijn’.
Ik stel me voor hoe de vrouwen van toen op dit benoemen (door mannen) op hun ‘derde’ manier reageerden: geen discussie, geen aanvaarding, wel mysterieus glimlachen om hun zo urgente benoemingsnood en er daarna, onder elkaar, eens mee schaterlachen.
Zelf spreek ik graag over ‘mijn wijze madammen’: ‘wijs’ van ‘wijsheid’ alsook ‘wijs’ in het Gents (‘tof’) als eerbetoon.
Bron: Simons, W. (2001). Cities of ladies, Pennsylvania Press, Philadelphia.
Dank aan Cecile Van Ooteghem om mij dit boek aan te raden.