Stevig ingeduffeld stapten we het Hasselse centrum in richting begijnhof. De begijnhofpoort doorwandelende kwam het hof me tegemoet: een aantal huizen en een ruïne sprongen in het oog.
Deze laatste bleek een restant van de begijnhofkerk te zijn. De ruïne had iets, langs de andere kant betreurde ik het feit dat ook dit stukje erfgoed wegteerde.
Het hof kwam me over als ‘mooi’ en ‘lelijk’, afhankelijk van welke kant ik opkeek: de resterende huizen gaven de glorie weer, de industriële bouw aan de andere kant werkte ontzielend op me in.
Door de openstaande deuren van de voorhofjes wandelende, viel me het gedicht en een kleine toelichting, hangende aan de binnenkant, me op. Hier was duidelijk hart-elijkheid aanwezig! Aan één van de opschriften in de ‘Duivelstuin’ meende ik nog iemand met begijneninteresse natuurgewijs te ontmoeten.
In deze late herfstperiode trof het me nog bloeiende rozen te zien. Ondertussen had ik een aantal boeken over het goddelijk vrouwelijke gelezen en wist nu dat de roos het symbool* vormde voor ‘de Vrouwe’ én de ziel: onuitroeibaar sterk én vervuld van mystieke schoonheid. Mijn (eerdere) connectie met deze ‘ZielsVrouwe’ kon ik nu plaatsen. Deze roos nam ik alvast als psychisch erf-goed én op foto mee.
Buiten aan de begijnhofmuur zag ik haar weer, Maria! Deze keer kon ik haar plaatsen en herkennen als de Grote Moeder. Ik groette haar deze keer anders: als de Grote Moeder die bleef, ‘no matter what’.
Even later dook ze weer op, alsof ze mij teruggroette. In het zijportaal van de Sint-Rochuskerk keek ik naar haar in het glasraam: met een fiere, rechtopstaande en evenwichtige houding en de uitstraling van een priesteres. Naar deze Maria had ik lang gezocht: een vrouw, staande in haar eigen kracht!
*Mijn later onderzoekswerk naar ‘het vrouwelijke’ qua symboliek leidde tot de bevinding dat er vele symbolen zijn, naargelang plaats, tijd en cultuur licht verschillend, doch die steeds overeenkomen in één opzicht: de vrouw is het (begin van alle) leven.
© Debby Van Linden